Hebreeën 12 | [1] Nu wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij elke last van ons afwerpen, evenals de zonde waarin we steeds weer verstrikt raken, en vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt. [2] Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof: met de vreugde voor ogen die voor Hem in het verschiet lag, heeft Hij het kruis verdragen en de schande ervan aanvaard, en heeft Hij zijn plaats ingenomen aan de rechterzijde van de troon van God. [3] Laat tot u doordringen hoe Hij standhield toen de zondaars zich zo tegen Hem verzetten, opdat u niet de moed verliest en het opgeeft. [4] U hebt in uw strijd tegen de zonde uw leven nog niet op het spel gezet. [5] Kennelijk bent u de bemoediging vergeten die tot u als tot kinderen wordt gericht: ‘Mijn zoon, je mag een vermaning van de Heer nooit terzijde schuiven en nooit opgeven als je door Hem terechtgewezen wordt, [6] want de Heer berispt wie Hij liefheeft, straft elk kind waarvan Hij houdt.’ [7] Houd vol, het betreft hier immers een leerschool, God behandelt u als zijn kinderen. Welk kind wordt niet door zijn vader berispt? [8] Maar als u die leerschool niet doorloopt zoals alle anderen vóór u, dan bent u geen kinderen, maar bastaards. [9] Daar komt nog bij dat wij voor onze aardse vaders, door wie we werden opgevoed, respect hadden; hoeveel te meer zullen we ons dan niet onderwerpen aan het gezag van de Vader van alle geesten, en dan leven? [10] Onze aardse vaders berispten ons maar voor korte tijd en naar eigen goeddunken, maar Hij berispt ons voor onze eigen bestwil, om ons te laten delen in zijn heiligheid. [11] Een vermaning lijkt op het moment zelf geen vreugde te brengen, slechts verdriet, maar wie erdoor gevormd is plukt er op den duur de vruchten van: een leven in vrede en gerechtigheid. [12] Hef daarom uw slappe handen op, strek uw knikkende knieën, [13] en kies rechte paden, zodat een voet die gekneusd is niet verder ontwricht raakt, maar juist geneest.